Categorieën

Service

Jammerlijke woningtoestanden in Vlaardingen

Jammerlijke woningtoestanden in Vlaardingen
Nieuws

Jammerlijke woningtoestanden in Vlaardingen

  • Redactie
  • 08-02-2018
  • Nieuws
Jammerlijke woningtoestanden in Vlaardingen
VLAARDINGEN - In dit voor Vlaardingen historische jaar waarin we de Slag bij Vlaardingen van het jaar 1018 herdenken, brengt Vlaardingen24 iedere dag een verhaal uit het Vlaardingse verleden. We doen dat aan de hand van een oud krantenbericht. Vandaag 8 februari 1926: Jammerlijke woningtoestanden in Vlaardingen.

In een lang uitgesponnen artikel in de krant van 8 februari 1926 wordt de dramatisch slechte woonsituatioe van de Vlaardingse arbeidersklasse uitgebreid beschreven. Het artikel geeft een prachtig inzicht in hun leefomstandigheden.
 
Het kan een speciaal, en voor sommigen zelfs artistiek, genoegen zijn, om in oude stadjes te dwalen door stegen en sloppen en zich dus te drenken met de schilderachtigheid, die vroegere benepen en grillige beschouwing aldus voor den nakomeling opleverde. Doch wanneer men door de binnenstad van Vlaardingen dwaalt, een zonderlinge stegendoolhof vol doodloopende slurfjes

En lichtlooze binnenplaatsjes

vol duisterheid van smalle poortjes, heeft men weinig gelegenheid tot de verlustiging in het pittoreske, dat schilders en fotografen zoo gaarne zoeken, omdat de werkelijkheid zich hier aan je opdringt met felle grimmigheid en je de jammerlijkheid van wat hier in stegen en sloppen vegeteert zoo schaamteloos in je gezicht smijt.

Wanneer je daar voor 't eerst rondloopt, en je ziet tusschen twee muurwanden een enge steegsleuf zich angstig naar den hemel rekken, dan denk je aan een uitzonderingsgeval, aan een anachronisme, dat door toevallige omstandigheden door de zuivering van den nieuwen tijd niet werd aangetast. Maar als je dan behalve de trieste gapingen van Kromme en Rechte steeg, met de woningen als benauwde vogelkooitjes er tusschen geklemd, nog een eindelooze serie van Bierslootstegen, Nieuwlandstegen en Afrolstegen hun jammerlijkheid ziet uitstallen, dan kan je je niet aan de gedachte onttrekken dat „there is something rotten" in Vlaardingen, dat er iets rots is.

lets heel rots, dat de volksgezondheid aantast en langzaam vernietigt.

Nergens zagen we ooit zooveel gebrek aan licht en lucht, zoon opeenpakking van menschen in bedompte, donkere vertrekjes als in groote pakkisten, dan hier in Vlaardingen, in deze krioeling van smalle, duistere steeggaten. Een dergelijke verwaarloozing van de volkshuisvesting en dus van de volksgezondheid, een dergelijke berusting in langzame verkommering, is als een kwaadaardige zweer op het lichaam dezer stad. De dokters-stadsbestuurders zitten erbij, en zien het aan, maar chirurgisch ingrijpen door onbewoonbaarverklaring en bevordering van den bouw van nieuwe hygiënische woningcomplexen doen zij niet.

 • * •

En de toestanden zijn nog veel jammerlijker, ellendiger, dan wij hier in woorden kunnen weergeven, en men moet zelf in deze gribussen vertoefd hebben, langs levensgevaarlijke trappen naar bedompte slaapzolders geklommen zijn, om te voelen welk een wreed en onverantwoordelijk spel hier gespeeld wordt met de gezondheid van een belangrijk volksdeel.

Sommige van deze krotten zijn… gemeentewoningen. In de 7e Nieuwlandsteeg staan er, achter de donkere gaping van een triest poortje, een aantal om een binnenplaatsje, haveloos tegen elkaar leunend, als een symbool

van het ergste pauperisme.

De gemeente heeft deze krotten aangekocht in verband met een schooluitbreiding en strijkt nu de huurcentjes op van verblijven, waarin men voor niets nog te duur woont. Men kan zich indenken, dat een oud echtpaartje uit zoo’n laag deurtje het binnenplaatsje opstrompelt om zich te koesteren in het enkele vleugje zon, dat hier op een gunstig oogenblik wel wil neerstrijken, - en dan nog zouden wij met vriendelijken dwang deze oudjes uit hun knusse eenkamer-woninkjes naar een frisch, modern woninkje willen voeren, opdat zich tenminste eens in hun leven hun longen kunnen vullen met zuivere lucht en hun oogen iets anders zien dan het trieste hofjesgedoe.

Maar mogen hier kinderen leven? En vrouwen, die kinderen het leven moeten geven? Eén kamertje, met een zoldertje er boven, is hun heele verblijf, het dompige binnenplaatsje hun eenig vertier.

Als paddestoelen in kelders

groeit hier de jeugd op. Is het wonder, dat de wangen bleek zien en reeds vroeg de onderwerping aan het benauwde, licht- en luchtlooze van hun omgeving de zieltjes teekent.

Klim naar een zolder, langs een trap die bijna loodrecht opsteekt uit de kamer, waarin het gezinsleven is samengeperst, en zie dan, hoe daar geslapen wordt, op den grond soms, óf in ledikanten, die als kribben in een rij staan, allen door en naast elkaar, jongens en

meisjes van den meest uiteenloopenden leeftijd.

Zoo klein zijn deze woningen en zóó donker, dat er, een geluk bij een ongeluk, in huis niet gewasschen kan worden. En het teekent Vlaardingen, dat men op Dinsdagmorgen overal de waschkuipen voor de deuren ziet staan en de huisvrouwenijver hier gansche stegen en sloppen bedrijvig maakt. Zij kunnen daar nergens anders ruimte voor vinden dan op straat vóór hun huisdeur! Maar als eenmaal de wasch is gespoeld, dan wordt in de kleine huisjes de atmosfeer voor dagen bedorven door

De lucht van droogend waschgoed,

Dat de bewoners nauwelijks toelaat zich in hun woning te bewegen.

• * •

Opvallend is, dat de zin tot netheid ook in deze afschuwelijke woningtoestanden de meeste vrouwen niet verlaat. In de 2e Landsteeg noodigde een vrouwtje ons binnen in haar woning, een kamer plus een zolder. Ondanks dat het fornuis de natte wasch wolkig deed dampen en de dik-behangen drooglijnen het licht onderschepten, was de properheid van de meubelen, van het glimmend koffieblad en van de sneeuw-blanke, keurig-gestreken gordijntjes verrassend. En zoo was het ook op zolder, waar de ijzeren ledikanten als in een pakhuis bij elkaar stonden geschoven, maar waar de wind speelde

door dit allerarmelijkst slaapvertrek.

Dit gezin solliciteert al jaren naar een nieuwe woning, maar men laat het hier in de bedompte slurf van een smal steegje maar rustig voort bivakeeren, ondanks dat de huisvrouw de kwaliteiten voor de behoorlijke bewoning van een beter huisje toch wel bezit. Deze verpaupering schijnt wel haast op een systeem te duiden en alle oog-verdraaiende en femelende zedelijkheidsapostelen beschouwen het blijkbaar als een eminente bevordering der zedelijkheid, dat op den zolder de kinderen, van heel jong tot bijna volwassen toe, van beiderlei kunne, 's avonds worden samengepakt. En dan mag men zich nog verwonderen, dat de ouders niet tusschen hun kroost slapen, maar beneden in een bedompte bedstee.

En dit kot in de 2e Landsteeg — in de Touwsteeg vindt men ze eveneens en op het hofje „Oit en thois" niet minder — is nog niet eens het jammerlijkste, wat op het gebied der volkshuisvesting in Vlaardingen in stand wordt gehouden. In de Kuiperstraat monden vlak naast elkaar twee donkere geulen uit, de Kromme en de Rechte steeg, waarvan de brokkelige wanden ziek en verkommerd naar elkaar toe hangen en de nauwe mansbreede doorgangen zich verliezen in een gore schemer. Tusschen beide stegen staat een „blok" woningen, ter breedte van een fatsoenlijke schrijftafel en deze met uitgespreide armen gemakkelijk af te spannen ruimte geeft de diepte aan van de „huizen", die zich tusschen de beide sleuven bevinden.

Het zijn niet anders

dan gemetselde hondenhokken,

huiskamers van de afmetingen eener luciferskist, met de primitieve slaapzoldertjes er wankel bovenop. Men vraagt zich af, wie ter wereld dergelijke menschenkoffers hier heeft neergezet en wie thans nog de huur voor deze gammele menschenverblijven durft ophalen, zonder bang te zijn dat dit schandegeld in zijn handen blaren brandt. Maar nog meer vraagt men zich af, wie ter wereld de verantwoordelijkheid draagt, dat zulke mensonteerende toestanden blijven voortbestaan!

• * •

In de Stille Steeg, als zoveele andere stegen meer een stinkend riool gelijkend dan een verkeersweg, bezochten we een daalderswoning, met een vloer, die zowel uit planken, tegels als leem was samengesteld, terwijl men in het midden van de huiskamer, die tegelijkertijd schuur en keuken was, staande met uitgespreide armen bijna de wanden kon raken. Een zekere meneer Binnendijk komt voor dit krot met zijn vunze zolder, waar de bewoners met elkaar slapen alsof zij in den oerstaat verkeerden, elke week zijn penninkske opeischen, maar men zou uit de wijze waarop dit ,,paleis’’ wordt onderhouden, niet afleiden dat er huur voor wordt betaald. En wanneer men in het donkere hol treedt, dat den naam van ,,kamer’’ draagt, dan begrijpt men, dat de tubercolosezuster hier een geregelde bezoekster is, en dan beseft men diep, hoe hier op ontoelaatbare wijze met leven en gezondheid wordt gespeeld, hoe

Een jong geslacht dreigt te verkommeren in de benauwde steegjeslucht.

Zoo’n tocht door de volksbuurten van Vlaardingen, achter Hoogstraat en Haven, steeg in steeg uit, stemt droevig en bitter, om de ellende, waarin men een zoo breed volksdeel gedompeld ziet. Droevig, omdat de visschersbevolking en allen, die daarmee verwant zijn, door de treurige huisvesting aan boord der visschersschepen schijnbaar zoo gemakkelijk de jammerlijkste woningtoestanden aanvaarden zonder in verzet te komen. Bitter, omdat zij, die aan het hoofd van het stadsbestuur staan, de jammerlijke toestanden niet slechts besten digen, maar iedere verbetering der volkshuisvesting stelselmatig tegenwerken. In 't bijzon der den wethouder van sociale zaken, den heer Roos, treft hier een zware schuld, om wat hij heeft nagelaten te doen en om de woningellende, welke hij hier als de gewoonste zaak ter wereld tolereert.

Toen hij nog gewoon raadslid was, en nog niet zoo dik in zijn „oude plunje" zat als tegenwoordig, heeft hij, wij meenen in 1916, een motie ingediend, waarin op gemeentelijken woningbouw werd taangjedrongen. Het is wel een zonderlinge evolutie geweest, die denzelfden heer Roos thans gemaakt heeft tot

een verwoed beschermer van de krotten

en derzelver huur-trekkende eigenaren, tot een wethouder van sociale achterlijkheid, van wie de strijders voor een goede volkshuisvesting slechts tegenwerking hebben te verwachten.

Op 19 October 1923 dienden B. en W., dat wil practisch zeggen: wethouder Roos, een voorstel in tot onbewoonbaarverklaring van 100 krotwoningen. Het was kort na de wijziging van de Huurcommissiewet en een circulaire van den minister van Arbeid (d.d. 11 Juni 1928) wees erop, dat moest worden voorkomen, dat »eigenaars van onbewoonbare woningen zouden profiteeren van de geschapen gelegenheid tot huurverhooging. De minister wekte op tot onbewoonbaarverklaring, waar dat noodig was met de mededeeling, dat „deze onbewoonbaarverklaring in hoofdzaak ten doel heeft te voorkomen, dat eigenaren van volstrekt slechte woningen profiteeren van de mogelijkheid tot huurverhooging". Op advies van de Gezondheidscommissie werden 100 woningen, waaronder onge veer alle steeg-krotten waarover wij spraken, voorgedragen tot onbewoonbaar-verklaring met opgave van deze beweegreden:

dat deze woningen geheel ongeschikt ter bewoning zijn en door het aanbrengen van verbeteringen niet in bewoonbaren staat te brengen zijn.

Ondanks den aandrang door onze raadsfractie uitgeoefend, heeft de heer Roos dit voorstel niet in behandeling gebracht. Daardoor heeft hij in de eerste plaats de eigenaren van de krotwoningen — tegen den uitdrukkelijken wensch van den minister in — in de gelegenheid gesteld, zich ten koste van de bewoners onrechtmatig te bevoordeelen, en in de tweede plaats woningen, die „geheel ongeschikt ter bewoning zijn" rustig twee-en-een-half jaar laten bewonen of er geen vuiltje aan de lucht is.

Het is zijn werk, dat een deel van Vlaardingen's inwoners tot minderwaardigen zijn gestempeld, tot steegjesvolk, voor wie het er niet zoo erg op aankomt, hoe ze wonen en het is de taak van onze beweging om duidelijk te maken, welk een wreede onrechtvaardigheid hier welbewust gepleegd wordt. En ons parool moet zijn: weg met de krotten! Dergelijke rottende zweren moeten onverbiddelijk uitgesneden worden uit het lichaam van een stad. En  uit moet het zijn met de onderscheiding tusschen gewone menschen en steegjesvolk. Wij kennen slechts menschen, die recht hebben op een menschwaardig bestaan en menschwaardige woningen!