Categorieën

Service

Monumentaal: Aad Zoutendijk speelde al 2500 lunchconcerten - ,,Als ik stop is het gedaan''

Monumentaal: Aad Zoutendijk speelde al 2500 lunchconcerten - ,,Als ik stop is het gedaan''
Nieuws

Monumentaal: Aad Zoutendijk speelde al 2500 lunchconcerten - ,,Als ik stop is het gedaan''

  • Ted Konings
  • 18-10-2024
  • Nieuws
Monumentaal: Aad Zoutendijk speelde al 2500 lunchconcerten - ,,Als ik stop is het gedaan''

Wethouder Lianne van Kalken en Aad Zoutendijk - fotografie: Ted Konings

VLAARDINGEN - Gisteren zijn 2500 ste lunchconcert, vandaag al weer in de weer voor het concert van komende donderdag. Dat is Aad Zoutendijk ten voeten uit: altijd maar bezig met muziek, op ‘zijn’ orgel in de Grote Kerk. Met voeten, en handen natuurlijk.

Dat is dagelijkse praktijk. “Meestal van even voor zeven, tot negen, kwart over negen”, kruipt Zoutendijk achter de speeltafel. “Soms kom ik ’s middags nog terug.” Om te spelen, te oefenen, ook na al die jaren. En plezier te hebben. Even de vingers soepel houden, thuis op de piano, is dan niet goed genoeg. Nee, het gaat om de totale ervaring, in de Grote Kerk.

Zo is hij altijd in de weer. Meestal wel zo’n maand vooruit plannend. “Want wat heb ik in die tijd te doen, welke verhuringen zijn er van de kerk - dan moet ik het mezelf dus niet te zwaar maken -. En in welke tijd van het jaar zitten we?” In de kerst- of paastijd kiest Zoutendijk voor toepasselijke stukken.

Al zijn het dan stukken, zoals die van Bach, die hij al vaak gespeeld heeft, je moet je er op voorbereiden. “Het is niet als iemand die tekent of schildert: als het niet goed genoeg is, gooi je het weg.” Nee, een concert moet top zijn, op dat moment, dat je er zit, dat je de aandacht van de mensen hebt.”

Gisteren, tijdens dat 2500-ste concert, waren het er flink wat: een zeventigtal zeker wel. Dat is niet iedere donderdag om kwart voor een het geval - ‘meestal zijn het er een twintig, dertig’ - maar betekent wel een feestelijk pluim op het werk voor Aad Zoutendijk. Wethouder Lianne van Kalken zette hem in de bloemen en onderstreepte daarbij het belang van de vaste afspraak, iedere donderdag: wie van muziek kan genieten kan gratis en voor niks terecht in de Grote Kerk.

De start in de jaren ’70

In 1974 werd Vlaardingens centrale kerk gerestaureerd. Ze werd in oude luister hersteld, net als het orgel. Zo ontstond het lunchconcert op donderdagmiddag. “Men vond dat er iets teruggedaan moest worden voor de bevolking, die immers met subsidies en belasting betalen de restauratie mogelijk had gemaakt.” In de Laurenskerk in Rotterdam was al een orgelconcert op vrijdag, de woensdag vond men niet zo geschikt - ‘je had dan vaak huwelijken’ -, dus werd het de donderdag.

Dat was vijftig jaar geleden. Sindsdien: vijftig weken per jaar. Maakt 2500 concerten. Denk je dat eens even in…

Nu is Aad Zoutendijk, als hij niet achter het orgel zit, een nuchtere, en hij relativeert graag dat wat hij doet. De Vlaardingers die echt steevast op zijn muziek afkomen zijn er maar een handvol, twee misschien. En als hij stopt met spelen, dan zal er waarschijnlijk geen energie gestoken worden in het voortzetten van ‘zijn’ traditie.

Terugblik op concert 2500 en op naar nummer 2501

Daar moet hij nog even niet aan denken. Op naar volgende week. Als het weer anders zal zijn dan in het jubileumconcert, waar hij stukken bracht van Louis Couperin, Jean Francois Dandrieu, José Lidón, Christian Rinck, natuurlijk Bach en ook een ‘Aad Zoutendijk’: Fantasie in F.

Hoe ging het concert? “Ach ja, ik ben wel tevreden. Maar er is altijd iets.” Zijn assistent, ‘die aan de knoppen trekt’ waarmee de registers open worden gezet, had een keer de verkeerde knop te pakken. “In die grote fuga kwam de bazuin, de bombarda, de magnificat, niet door.” En de cornet, die bleek ondanks de stemming toch vals, bleek in een ander stuk. “Ik heb hem gevraagd om ‘m dicht te zetten, tijdens het spel, en dat lukte.” Het is de vraag wie in de kerk het gehoord heeft.

Vanaf zes jaar de eerste ‘probeersels’

Aad Zoutendijk (83) zit al wat jaartjes achter het orgel. Zeg maar: een jaar of 75. “Ik kwam uit een gezin van acht kinderen, in Vlaardingen, ik was de vijfde. We hadden een traporgel thuis, dat zag je toen in veel gezinnen. Mijn oudere broer kreeg er les op. En ik dacht vanaf het begin: dat wil ik ook.” Een jaar of zes moet hij geweest zijn. “Dus begon ik zelf zo wat te friemelen.” Zijn moeder vond het best, het orgel stond in de ‘zondagse’ voorkamer, het gezinsleven speelde zich vooral in de achterkamer af. Dus dat zat elkaar niet in de weg”, vertelt Zoutendijk. Ongetwijfeld speelde voor ma mee dat een van haar acht op die manier ook gewoon ‘zoet’ was.

En Aad maakte zich het spelen eigen, en bleef spelen, ook toen het later tot een beroepskeuze moest komen. Zijn ouders moedigden hem niet echt aan om verder te gaan in de orgelmuziek - ‘er was geen droog brood in te verdienen’ - maar Zoutendijk liet zich niet afschrikken.

Hij vond in zijn vrouw een medestander, waar het ging om zijn visie: ‘dan leven we wat schraler’. Het orgelspel ging voor het geldelijk gewin.

Om het zo ver te schoppen maakte Zoutendijk jarenlang op zaterdag de gang naar Brussel. Daar krijg hij privéles van Kamiel d’Hooghe, directeur van het conservatorium aldaar. “Vaak speelde ik nog ergens op zaterdagmorgen - ik was organist in Wateringen - en dan was het de trein in. Van half drie tot half zes had ik dan les.”

De start in Vlaardingen

Na de studies volgde de aanstelling in Vlaardingen. In eerste instantie voor de zondagsvieringen. Hij had er zijn handen aan. Er bleken onder één dak meer smaken, meer scholen te zijn, in kerkelijke beleving en dus ook in de muziek. Die ieder hun eigen viering hadden. Dat had nog te maken met de ontwikkeling van de protestantse kerken. “In 1773 had je het Psalmenoproer. Maarten ’t Hart schreef er nog over.” Met name in Vlaardingen en Maassluis was er grote weerstand tegen vernieuwingen die toen in de kerk werden doorgevoerd. “Het schijnt er toen zo hard aan toe te zijn gegaan dat de politie de verschillende groepen moest scheiden.” En van de onderscheidende factoren was dat de ene groep de trage zang, zoals tot dan toe gebruikelijk, verkoos boven de nieuw gepropageerde snellere muziek. Een scheiding der geesten die dus tot in onze tijd voortduurde.

Orgel op huwelijken en uitvaarten

Zoutendijk was aangesteld om de verschillende zondagsvieringen op te luisteren. “Ik had twee koren.” Verder speelde hij tijdens huwelijken - ‘tientallen per jaar’ - en op uitvaarten. Behalve in de Grote Kerk speelde hij ook de Westwijk, in de Ichtuskerk, op zondagavond zeven uur. “Daarna begon voor mij het weekend”, vertelt hij met een knipoog. “En ik had leerlingen.” En dus vanaf 1974 de donderdagconcerten.

Maar op zeker moment taande het belang dat aan die laatste werd gehecht. “De kerkelijke bazen zeiden: ‘je hoeft het voor ons niet te doen, we hebben liever dat je stopt’. Ik denk dat ze bang waren dat er te veel tijd in de concerten ging zitten. Maar ik maakte mijn uren wel hoor.”

Wat maakt de orgelmuziek nu zo mooi, zo enerverend, om daar een leven aan te wijden? Het blijft natuurlijk het vangen van een ervaring in woorden, en dus per definitie tekortschietend, maar Zoutendijk doet zijn best. “Ik werd dus al jong gegrepen door die muziek. Mijn vader zocht op de distributieradio concerten op, bij de NCRV, daar was veel meer klassieke muziek dan nu. Opera’s konden me nooit bekoren, al dat gevibreer, verschrikkelijk vond ik dat. En dan die hoge tonen, een hoge A, twee gestreept, die haalden ze alleen door er naartoe te zingen. Ik dacht: doe gewoon! Bach heeft dat ook nooit gedaan.”

Alles begint met Bach, maar…

Met Bach is natuurlijk de grootheid in de orgelmuziek genoemd. De referentie voor alles wat er daarvoor en daarna aan muziek is gemaakt. Toch, als je Zoutendijk vraagt naar zijn favoriete stukken op het Vlaardingse orgel, dan noemt hij de Franse barok. Niet verwonderlijk, want het orgel is ook eerder als Frans te typeren, dan als Duits.

Het is gemaakt door de Gentse orgelbouwfamilie Van Peteghem. “Zij waren weer in de leer bij Jean-Baptiste Forceville, een beroemde orgelmaker uit Noord-Frankrijk. Die trok naar het noorden en bouwde zo bijvoorbeeld het orgel in de kathedraal van Brussel, de Sint-Goedele. Ik vind het een wat minder geslaagd orgel.” Maar Forceville vergrootte zijn vakmanschap en onderwees de Van Peteghems en zo kon het zijn dat het orgel dat nu in de Vlaardingse Grote Kerk te horen is, in Gent door de Van Peteghems is gebouwd, halverwege de achttiende eeuw. Het deed dienst in een Gentse abdij. Die moest in de Napoleontische tijd sluiten, waarna het orgel beschikbaar kwam. In 1819 kwam het zodoende naar Vlaardingen, waar het een heel ander gezicht kreeg, omdat de ruimte niet zo breed beschikbaar was als in Gent. Toen kreeg het orgel dus goeddeels zijn huidige aangezicht.

Die Van Peteghems en de verbouwers nadien maakten er wat van, aldus Zoutendijk. “De tongspelen, de tettert zo heerlijk. Die trompetjes op een orgel in Enschede of Arnhem (dus geen Frans barokorgel, red.), hebben nog niet de helft van de charme van dat hier. Voor een stuk van Dandrieu of zo, heerlijk!”

Je bouwt een band op met een orgel, aldus Zoutendijk. “Een goed orgel heeft een eigen gezicht. Bach kan hier goed, maar een aantal van zijn stukken helemaal niet. En de muziek van na de barok, de rococo, de romantiek, zeg maar muziek van na 1850, 1860, die moet je hier ook niet op spelen. Dat is net zoiets als in de Domkerk Franck spelen, dat kan ook niet. Een organist kan dat wel eens willen, maar het komt er meestal niet uit.”

Dat betekent niet dat Zoutendijk dogmatisch vasthoudt aan wat wel en wat niet. “Nee, dat moet je niet zien als een bevel, niet beklemmend. Je speelt het gewoon eens, en dan kijk je of het gaat.

Scheidemann, leerling van Sweelinck, dat klinkt hier heel goed. Dat heeft te maken met de prestanten en mixturen, de specifieke registers van dit orgel.”

Een concert gaat niet alleen om de mooiste stukken, maar ook om het samengaan. “Achter Scheidemann zet je niet iets van Guilmant uit de negentiende eeuw. Je moet er een soort logica in brengen, iets dat opbouwt, tot je in deze tijd terechtkomt.”

Voor de bespeling van een orgel zijn ook de omstandigheden belangrijk. “Het weer speelt een grote rol.” Als het kouder wordt verandert de stemming van het orgel - en is er het risico op vals spelen. Nu al staat de kachel in de Grote Kerk permanent uit, en dat heeft zo zijn gevolgen. “We zijn voor het jubileumconcert bijvoorbeeld anderhalf uur bezig geweest met stemmen. Die metalen pijpen koelen makkelijk af.” De zoon van Zoutendijk is musicoloog en helpt hem op velerlei vlak, ook met het stemmen.

Als Aad stopt…

Dat zal nog wat worden, als het Van Peteghemorgel wordt ingepakt. De Grote Kerk wordt omgebouwd tot bibliotheek voor de stad. Het betekent voor Zoutendijk in ieder geval een onderbreking van zijn vaste donderdaggewoonte - en al die andere dagen dat hij hartje stad oefent, in ieder geval tijdens de bouwwerkzaamheden. “Volgend jaar september begint het werk.” Het orgel wordt dan ingepakt. De stichting Van Peteghem-orgel Vlaardingen maakt zich hard voor terugkeer van concerten op het orgel na de bouw van de bieb. Zoutendijk zelf blijft in vorm door te spelen tijdens de vesperdiensten in de Bethelkerk, op zondagmiddag, zoals hij nu ook al doet.

Als de bibliotheek er is, hoopt Aad Zoutendijk door te kunnen met de concerten. Misschien niet meer op donderdag. Want spelen terwijl mensen er doorheen praten omdat ze een boek komen lenen of anderszins, dat is de organist een gruwel. “Dat kan echt niet.”

Zoutendijk is er nuchter onder en betrokken tegelijk: “Voor mij is het idealisme. Als ik stop, is het gedaan.” Daarom gaat hij voorlopig gewoon door. In ieder geval tot volgend jaar september. Pro deo. “Daarna gaan we er voor zorgen dat het orgel in goede staat blijft”, zegt Zoutendijk. Hij en zijn zoon zullen het orgel regelmatig gaan verzorgen, ook tijdens de verbouwing. “Je moet hem bezighouden.”